Padnamen
Mediawijsheid
Mediawijsheid
Wanneer je iets op je computer opslaat, moet de computer precies weten waar dat bestand staat.
Net zoals een brief een adres nodig heeft om op de juiste plaats te komen, heeft een bestand ook een adres op je computer.
Dat adres noemen we het pad (of padnaam).
Het pad vertelt stap voor stap waar het bestand te vinden is.
Een pad is de exacte locatie van een bestand.
Voorbeeld:
C:\Schoolwerk\Nederlands\taak1.docx
C:\ = de harde schijf van de computer
Schoolwerk = de map
Nederlands = de submap
taak1.docx = het bestand
Zie dit als het adres van een bestand.
Veel leerlingen raken hun bestanden kwijt omdat alles in Downloads of op het bureaublad staat. Dat is onhandig.
Daarom hebben we op begin van het schooljaar een map aangemaakt voor de lessen ICT.
Als je er toen nog niet was doe dan het volgende:
Maak 1 hoofdmap in je documenten: School.
Maak per vak een submap.
Noem bestanden duidelijk, bv. Taak_Wiskunde_Januari.docx.
Gebruik geen rare tekens in bestandsnamen (/ ? * < > |).
Zo vind je altijd alles terug en hoef je nooit in paniek te zoeken.
Niet elk bestand is even groot.
Een korte tekst neemt weinig plaats in, maar een filmpje of een reeks foto’s kan al snel heel veel ruimte innemen.
Voorbeeld:
Je maakt een filmpje met je gsm van 2 minuten.
Het bestand is 200 MB groot.
Wil je dat via e-mail doorsturen? Dat lukt niet, want de meeste mails laten maar 25 MB toe.
Daarom moet je soms iets aan het bestand aanpassen:
Je kan het kleiner maken door het te comprimeren (zoals bij ZIP-bestanden).
Of je kan het omzetten naar een ander formaat dat minder ruimte gebruikt (zoals bij converteren).
Bestanden verschillen dus niet alleen in inhoud, maar ook in formaat en grootte.
Als je weet welk formaat waarvoor dient, kan je slimmer werken en makkelijker bestanden delen.
Comprimeren betekent dat je de bestandsgrootte verkleint, zonder dat je iets aan de inhoud verandert.
De computer haalt overbodige gegevens weg of slaat ze slimmer op.
Vergelijk het met een vacuümzak voor kleren:
Alles blijft erin zitten, maar het neemt minder plaats in.
Er zijn twee soorten compressie:
Verliesvrije compressie: alles blijft exact hetzelfde (zoals bij ZIP-bestanden).
Verliesgevende compressie: het bestand wordt kleiner, maar een stukje kwaliteit gaat verloren (zoals bij sommige foto’s of video’s).
Grote bestanden nemen veel opslagruimte in.
Soms moet je een bestand omzetten naar een ander formaat: dit heet converteren.
Voorbeeld:
Je hebt een poster in .bmp (heel groot).
Je zet hem om naar .jpg (veel kleiner).
Waarom converteren?
Bestand kleiner maken (sneller versturen).
Bestand bruikbaar maken in een ander programma.
Open formaat -werkt in veel programma’s (bv. .odt van LibreOffice).
Gesloten formaat -vooral bedoeld voor 1 programma (bv. .docx van Word).
Voor printen gebruiken we meestal PDF (.pdf):
Layout blijft altijd hetzelfde.
Werkt overal.
Soms is een bestand te groot om door te sturen. Dan maak je er een ZIP van.
Een ZIP-bestand is een gecomprimeerde map:
Bestanden nemen minder plaats in.
Alles zit samen in één pakket.
Voorbeeld: je wil 50 foto’s van een basketbaltoernooi naar je leerkracht sturen. Los gaat dat niet. Als ZIP lukt dat wel.
Selecteer de bestanden.
Rechtermuisknop - Gecomprimeerde map.
Geef een naam, bv. BasketbalToernooi.zip.
Dubbelklik - je ziet de inhoud.
Klik Alles uitpakken om de bestanden te gebruiken.
Een bestandsformaat zegt hoe info is opgeslagen.
Een extensie vertelt welk programma je moet gebruiken.
ZIP = meerdere bestanden samen, kleiner en handig versturen.
Converteren = formaat veranderen om kleiner of bruikbaar te maken.
PDF = beste formaat om iets door te sturen of te printen.
Klik op volgende om naar het volgende deel van de les te gaan.