Licht en donker
BS - Compositie
Vandaag leer je hoe diepteperspectief werkt.
Dat zie je vaak in landschapsfoto’s of schilderijen, maar het is ook belangrijk bij het tekenen van gezichten, gebouwen of objecten.
We gaan ontdekken hoe je diepte kunt tonen door met toonwaarden (licht en donker) te werken, en hoe je de aandacht van de kijker kunt sturen met compositie.
uitleggen wat compositie betekent.
tonen wat voor-, midden- en achtergrond zijn,
met licht en donker een gevoel van diepte maken,
kiezen waar ik wil dat de kijker eerst kijkt.
Diepte leren zien en tonen is niet alleen iets voor kunstenaars.
In het dagelijks leven gebruik je dit eigenlijk voortdurend:
als je een kamer inricht en wil dat iets opvalt,
als je een foto maakt en wil dat er iets op de voorgrond staat,
of zelfs als je outfits kiest en nadenkt wat moet opvallen.
Caspar David Friedrich was een Duitse schilder uit de Romantiek, een periode waarin kunstenaars niet alleen wilden laten zien wat ze zagen, maar vooral wat ze voelden.
In de tijd van Friedrich wilden mensen opnieuw contact maken met natuur, stilte en gevoel, omdat de wereld snel veranderde door wetenschap en industrie. Kunst moest niet enkel mooi zijn, maar ook iets doen met de kijker: laten nadenken, raken of ontroeren.
Friedrich was één van de eersten die de natuur zelf het hoofdonderwerp van zijn schilderijen maakte.
Geen achtergrond meer voor een verhaal of persoon, maar een emotioneel landschap dat iets zegt over het leven.
Zijn werk is vol symbolen: mist, licht, donkere bomen, ruïnes, en eenzame figuren die uitkijken over de verte.
Die figuren zie je vaak van achteren, dat heet de Rückenfigur. Ze helpen jou als kijker om als het ware mee te kijken en mee te voelen met het landschap.
Hij schilderde niet zomaar een mooi uitzicht, maar het gevoel van verwondering en nietigheid dat je kan hebben als je naar een groot, stil landschap kijkt.
Dat gevoel noemen we het sublieme , iets dat tegelijk indrukwekkend en een beetje beangstigend is, omdat het groter is dan jezelf.
Zo bracht Friedrich het landschap tot leven als iets persoonlijks en spiritueels.
Friedrich gebruikte licht en donker om gevoelens te versterken en diepte te tonen.
Dingen op de voorgrond schilderde hij donkerder, en hoe verder iets weg was, hoe lichter en vager het werd.
Zo lijkt het alsof je echt in zijn schilderijen kunt stappen.
Deze manier van werken noemen we diepteperspectief.
Door te leren hoe licht, donker en afstand werken, leer je ook beter kijken naar de wereld om je heen.
Als er geen verschil is tussen licht en donker, lijkt alles vlak en saai.
Door goed te kijken naar waar het licht vandaan komt, kan je tonen welke delen naar voren komen en welke naar achter verdwijnen.
Dat verschil noemen we toonwaarde.
Een schilderij bestaat vaak uit drie zones:
Achtergrond : ver weg, meestal licht.
Middengrond : in het midden, met middentonen.
Voorgrond : dichtbij, meestal donker.
Hoe verder iets van je af staat, hoe lichter het lijkt. Wat dichterbij is, is donkerder.
Als je dat goed gebruikt, lijkt je schilderij diep en levendig, zelfs zonder kleur!
Stel je voor, je tekent een berglandschap met drie bergen achter elkaar.
Als alle bergen even donker of even licht zijn, kun je niet zien welke dichterbij en welke verder weg ligt. Alles lijkt plat.
Om dit duidelijker en realistischer te maken, gebruiken we diepteperspectief:
De berg die het dichtst bij is, maak je donkerder.
De bergen verder weg maak je lichter en vager.
Zo ziet de kijker vanzelf welke berg vooraan en welke achteraan ligt.
Tussen jou en de verste berg zit veel lucht. Die lucht maakt dat kleuren lichter en blauwer lijken en vormen vager worden.
Dat noemen we ook wel atmosferisch perspectief.
Caspar David Friedrich - Giant Mountains 1830
Friedrich - Felsenriff am Meeresstrand 1824
Let op: dit is niet hetzelfde als lichtperspectief. Bij lichtperspectief geldt juist het omgekeerde:
Hoe dichter iets bij het licht is, hoe lichter het wordt. Wat verder van het licht af is, wordt donkerder.
Maar daarover leren we meer in een volgende les.
De horizonlijn is je ooghoogte.
Alles onder de horizonlijn: zie je vaak de bovenkant van.
Alles boven de horizonlijn: zie je meestal van voren.
De bergen op de achtergrond liggen ver boven de horizonlijn, dus zie je daar geen details.
Hoe dichter iets bij is, hoe meer detail je ziet.
Friedrich - Wanderer above the Sea of Fog 1818
Je werkt zonder kleur in deze les, zodat je alle aandacht kunt geven aan diepte, licht en focus.
Kleur komt later pas.
Door het nu in grijstinten te oefenen, leer je helder nadenken over contrast en afstand.
Hoe vaker je oefent, hoe beter je dit gevoel voor ruimte en licht leert aanvoelen,ook bij andere opdrachten.
Caspar David Friedrich - The Watzmann 1824
Voor je straks begint
je maakt eerst een gradatie (overgang) van licht naar donker.
Dat doen we door wit te mengen met steeds een beetje meer zwart.
Zo krijg je vijf tinten grijs:
Lichtgrijs
Iets donkerder grijs
Middengrijs
Donkergrijs
Zeer donkergrijs
Als ontwerper bepaal jij waar de kijker kijkt.
Door lijnen, vormen of paden slim te plaatsen, leid je het oog van de kijker.
Bijvoorbeeld:
Een pad dat naar de bergen loopt, trekt de aandacht naar de achtergrond.
Een donkere vorm in de voorgrond zorgt dat de rest lichter lijkt.
Zo gebruik je compositie om het belangrijkste deel van je werk te tonen.
Maak een gradatie (overgang) van licht naar donker met potlood.
Gebruik hiervoor een HB of B potlood.
Heel lichtgrijs
Middengrijs
Zeer donkergrijs
Heel lichtgrijs
Lichtgrijs
Middengrijs
Donkergrijs
Zeer donkergrijs
Probeer de overgang tussen de vlakken zo vloeiend mogelijk te maken.
Let op: gebruik geen puur wit of puur zwart.
Deze vijf tinten gebruik je straks om je landschap op te bouwen.
Maak vier voorontwerpen met potlood.
Gebruik hiervoor je gradaties om diepte te tonen.
Stappen:
Teken een kader op je blad.
Trek een horizonlijn.
Op de horizonlijn teken je drie bergen achter elkaar.
Onder de horizonlijn werk je verder af met bomen, struiken, een rivier of andere vormen.
Gebruik in elk ontwerp vijf gradaties (van licht naar donker).
Zorg dat de achtergrond lichter is dan de voorgrond.
Wat heb je nodig:
Dik teken- of schilderspapier (minstens 180 g/m²)
Papierplakband
Potlood
Zwarte en witte verf
Penseel
Mengpalet of bordje
Keukenpapier
Kies één van je vier voorontwerpen en werk het uit met verf.
Volg hiervoor het onderstaand stappenplan
Plak een kader af met papierplakband op je blad. Zo blijft de rand netjes.
Denk eraan: wat onder de horizon ligt, kun je vaak de bovenkant van zien.
Wat erboven ligt, zie je meestal van voren.
Teken drie eenvoudige bergen achter elkaar boven de horizon.
De achterste berg is het lichtst en vaagst.
De middelste is iets donkerder.
De voorste berg is het donkerst.
Voeg eventueel een pad, rivier, rotsen, gras of een boom toe.
Denk ook na over wat jij belangrijk vind in het werk en probeer de kijker daar naar toe te leiden.
Dat zorgt ervoor dat de blik van de kijker precies terechtkomt waar jij dat wilt.
Hoe heb jij diepte getoond in je landschap?
Waar ligt je horizonlijn en waarom?
Waar valt jouw oog het eerst naartoe als je kijkt?
Wat zou je volgende keer anders proberen?